HOOFDSTUK I
01. Jozef
02. Amenhotep, zoon van Hapoe
03. Sprookje van de twee broers
04. Echnaton en Israëls godsdienst
05. Zonnecultus in de Bijbel
HOOFDSTUK II
01. Inleiding
02. De Hyksos
03. Ahmose, begin 18e dynastie
04. Hatsjepsoet
05. Thoetmosis III
06. Amenhotep II
07. Thoetmosis IV
08 Amenhotep III
09. Amenhotep IV (Echnaton)
10. Toetanchamon
11. Eje
12. Horemheb
13. Ramses I
14. Seti I
15. Ramses II
16. Merenptah en Israël-stèle
17. Ramses III
18. Wen-Amon
19. Habiroe
HOOFDSTUK III
01. Een welwillende farao
02. Zafnath Paäneach
03. Zeven vette en magere jaren
04. De geboortedag van Farao
05. Drie farao's
06. Een mini-uittocht
HOOFDSTUK IV
01. Inleiding
02. Rameses en Gosen
03. Mozes en de farao's
04. Israël en de slavernij
05. De strijd met farao
HOOFDSTUK V
01. Inleiding
02. Pauze tussen Genesis en Exodus
03. Twee tijdrekeningen
04. Tabel A1 (uitleg)
05. Tabel A2 (uitleg)
06. Het Sed-feest
07. Tabel B1 (uitleg)
08. Tabel B2 (uitleg)
09. 480 jaar na de uittocht
HOOFDSTUK VI
01. Inleiding
02. Mamre
03. Arba en Kirjath-Arba
04. Machpéla of Sichem?
05. Echnaton en de Enakieten
06. Het getal vier
07. Abram, Arba en Mamre
08. Onenigheid
09. De druiventros
10. Arba, voorvader van Echnaton
11. Hebron en farao Chebron
12. De verovering van Hebron
13. Hebron en Zoan
14. 400 jaar Kirjath-Arba
NAWOORD
TABELLEN
Notities bij tabellen
Tabel 1 & 2
Tabel A1
Tabel B1
Tabel A2
Tabel B2
Tabel A3
AFBEELDINGEN
Kaart 1
Toelichting op tabel A3
De uittocht uit Egypte begon in het jaar 1126 voor Chr. (Zie onder Ramses VII en VIII). De reis naar de berg Sinaï (Horeb) vond in het tweede jaar van de uittocht plaats (1124 voor Chr.).
In hetzelfde jaar werd Kirjath-Arba verspied door Kaleb, die toen 40 jaar was.
Nm.01:01-
De HERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, (…) in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte.
Dt.01:02-
(...) elf dagreizen is het van Horeb in de richting van het gebergte Seïr tot Kades-Barnéa.
Jz.14:07-
Veertig jaar was ik oud, toen Mozes, de knecht des HEREN, mij van Kades-Barnéa uitzond, om het land te verspieden (…).
Jz.14:09-
Daarom heeft Mozes te dien dagen gezworen: voorzeker zal het land, dat uw voet betreden heeft, voor altijd het erfdeel van u en uw zonen zijn, omdat gij volkomen trouw gebleven zijt aan de HERE, mijn God.
Jz.14:10-
Het is nu vijfenveertig jaar, sedert de HERE dit woord tot Mozes gesproken heeft
Jz.14:11-
Welnu, zie, ik ben heden vijfentachtig jaar oud, (…).
Jz.14:13-
Toen zegende Jozua hem, en gaf aan Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron ten erfdeel.
Kaleb kreeg Hebron ten erfdeel (hij was toen 85 jaar), maar moest het eerst nog veroveren.
We zijn dan in het jaar 1079 voor Chr. (zie tabel A3, kolom e).
Vervolgens dateerden we de stichting van Tanis in 1069 voor Chr., het eerste regeringsjaar van farao Smendes. Hebron werd 7 jaar eerder gesticht in het jaar 1076. De conclusie is dat Kaleb drie jaar nodig had om Hebron te veroveren, te weten van 1079 tot 1076 voor Chr.
VI.14: 400 jaar Kirjath-Arba
In hoofdstuk V,03 werd gesteld dat Gn.15:13 en Ex.12:40 niet met elkaar zijn te rijmen.
Gn.15:13-
Weet voorzeker dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen, en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar.
Ex.12:40-
De tijd, dat de Israëlieten in Egypte gewoond hadden, was vierhonderd en dertig jaar. En na vier-honderd en dertig jaar, juist op de dag af, gingen al de legerscharen des HEREN uit het land Egypte.
Aldus werden er twee berekeningen opgesteld (tabel A2 en B2).
Nu we echter weten dat Hebron in 1076 voor Chr. werd gebouwd, is er nog een andere berekening mogelijk van Gn.15:13. Dit fragment is namelijk onderdeel van Abrams droom, en uit het verloop van het verhaal valt te concluderen dat deze zich in Mamre voordeed. Gezien de context kan het 400 jaar vreemdelingschap betrekking hebben op Mamre. Het vreemdelingschap begon toen Arba het dorpje Mamre veroverde en het Kirjath-Arba zou gaan heten. Dit was omstreeks de dood van Sara. Het vreemdelingschap eindigde precies 400 jaar later toen Israël de stad Hebron in 1076 voor Chr. zou innemen. Met andere woorden: hoewel de Israëlieten als vreemdelingen of bijwoners toegang hadden tot het stadje, was zij 400 jaar bezet door Arba en de Enakieten.
Voor we aan de hand van tabel A3 gaan controleren of deze berekening juist is, blikken we terug op Abrams droom en wat de HERE daarin meedeelde. Voorafgaande aan de droom sprak de HERE al in een gezicht tot Abram, namelijk bij Gn.15:07 en daar beginnen we mee.
Gn.15:07-
En Hij zeide tot hem: Ik ben de HERE die u uit Ur der Chaldeeën heb geleid om u dit land in bezit te geven.
De gebruikelijke interpretatie is, dat de HERE Kanaän in bezit wilde geven. Aangezien de tekst spreekt over dit land, kan zij ook betrekking hebben op de plaats waar Abram zich op dat moment bevond, namelijk Mamre. En inderdaad, Abram zou het heiligdom plus het terrein er omheen opkopen van de Hethiet Efron.
En dan nu de droom die in etappes wordt weergegeven, en voorzien van commentaar:
Gn.15:12-
Toen de zon op het punt stond onder te gaan, viel een diepe slaap op Abram. En zie, hem overviel een angstwekkende, dikke duisternis.
De diepe slaap is meestal een voorstadium van een openbaring. Zo ook bij Abram. Helaas voorspelde de dikke duisternis niet veel goeds, wat kan kloppen want Arba (Thoetmosis III?) zou Mamre inclusief de omgeving annexeren, zodat Abram het terrein al snel moest afstaan.
Ga verder met hoofdstuk VI, paragraaf 14 »