HOOFDSTUK I: KANAÄN
01. Voorgeschiedenis Kanaän
02. Kanaän, land van melk en honig
03. De bevolking van Kanaän
04. De Kanaänieten
05. Koningen en stadstaten
06. Interne strijd
07. Kanaän zonder eenheid
08. Kanaänitische goden
HOOFDSTUK II:
HANDEL & WANDEL
01. Gildevorming
02. Het klassensysteem
03. De kooplieden
04. Herinnering aan een handelscultuur
05.
Abram in Ur
06. Rijkdom en welvaart
07. Landbouw en veeteelt
08. De purperindustrie
09. De exodus als handelsmissie
HOOFDSTUK III:
FENICIË OMSTREEKS 800 V. CHR.
01. Salomo en koning Hiram
02. Tarsis
03. Tyrus en Sidon
04. Carthago
05. Huizen van ivoor
06. De Libanon alom geprezen
07. Biblos
08. De kuststeden
09. India en China
10. De Hethieten
NAWOORD
AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
De bevolking van Laïs leefde vreedzaam en veilig, maar doorgaans was zo'n periode van korte duur. Minder bedeelde stammen lagen voortdurend op de loer om een welvarende stad in te nemen. Bij Ri.18:10 lonkte Israël naar alle kostbaarheden van Laïs.
Ri.18:10-
Als gij daar komt, komt gij bij een in gerustheid levend volk, en het land biedt naar alle zijden ruimte. Voorwaar, God heeft het in uw macht gegeven; het is een oord, waar aan niets ter wereld gebrek is.
Ri.18:27-
(...) zij overvielen Laïs, het volk dat vreedzaam en gerust leefde, sloegen het met de scherpte des zwaards en verbrandden de stad met vuur.
Volgens de Heilige Schrift werd de stad die in vrede leefde, door de Israëlieten aangevallen en nog wel op aanraden van hun God. De moederstad Sidon liet het zomaar gebeuren.
Ri.18:28-
Niemand kwam te hulp, want zij lag ver van Sidon en zij hadden met niemand iets te maken.
Ri.18:28-
(...) Daarna herbouwden zij de stad en gingen haar bewonen. Zij noemden de stad Dan, naar de naam van hun stamvader Dan, die aan Israël geboren werd, maar tevoren heette de stad Laïs.
Na de inname werd de stad door Israël herbouwd, en toen kreeg zij de naam Dan.
Afgezien van alle conflicten tussen de stammen, kenden de vele clans wel degelijk een wederzijds saamhorigheidsgevoel, wat inhield dat bevriende stamhoofden of koningen een beroep op elkaar deden, wanneer er onheil dreigde. Een dergelijke houding van solidariteit correspondeert met het beleid van de stadstaten in Kanaän, die vrij onafhankelijk waren. Geïsoleerde gemeenschappen zochten dus contact met elkaar; hetzij door oorlogvoering, hetzij door steun te zoeken of handel te drijven.
De vetes tussen de stadstaten onderling waren van weinig invloed op de economie. Dikwijls ging het om plundertochten van de rijkere steden en het verdrijven van de koningen, maar werd de economie werd in tact gelaten. Wanneer een stad toch in vlammen opging, werd zij later weer op de puinhopen opgebouwd.
Een ander punt was, dat het leven van hoger opgeleide personen in tijden van oorlog werd gespaard. Ambachtslieden werden uitgeleverd aan de overwinnaar en onder herendienst gesteld, omdat hun vakkennis van cruciaal belang was. Hun kennis, die in de loop van vele jaren zorgvuldig was opgebouwd en het resultaat was van jarenlang experimenteren, ging zodoende niet verloren. Zo vielen er tijdens al het wapengekletter wel veel slachtoffers onder de lagere klassen van de bevolking, maar werd de handel in haar algemeenheid van een totale ondergang gered.
Door de onderlinge strijd tussen de vele koningen konden de grenzen van de stadstaatjes wel per jaar veranderen, en hierdoor is het praktisch ondoenlijk om de twaalf stamgebieden van Israël (voorzover ze hebben bestaan) exact in kaart te brengen. Hetzelfde geldt voor de vermeende veroveringen van Saul, David en Salomo.
De hierboven geschetste politieke situatie van de stadstaten hield eeuwenlang stand in Kanaän. En daarom is het niet erg waarschijnlijk, dat Israël Kanaän zou hebben ingenomen. Immers veel, zelfs héél veel stadstaten moesten hiervoor veroverd worden. Dat er een twaalf stammenrijk en een verenigd koninkrijk Israël op Kanaänitisch grondgebied zou hebben bestaan, en ook nog onder leiding van één koning en één God, kunnen we dus met een korrel zout nemen. Met name ook omdat Kanaän zélf nooit zou uitgroeien tot een etnische eenheid, noch tot een politieke of religieuze eenheid. Verschillende omstandigheden lagen hieraan ten grondslag.
1.
Als handelscentrum tussen noord en zuid werd het gebied overspoeld door buitenlandse reizigers. Zij kwamen van heinde en verre en waren van verschillend pluimage (vandaar dat de Bijbel melding maakt van Hethieten, Amorieten, Hevieten, etc.). Een deel van de passanten was er op doortocht in een komen en gaan. Vanuit Mesopotamië trokken handelsreizigers naar Egypte en van Egypte weer noordwaarts richting Mesopotamië. Sommige forensen verbleven beroepshalve een langere tijd in Kanaän en een aantal vestigde zich er blijvend en stichtte er een eigen bedrijf. In Kanaän groeide in de loop der jaren dus een zeer bont gezelschap met uiteenlopende achtergronden en tradities, en bij deze gemengde populatie bestond geen behoefte om als één volk een eigen identiteit op te bouwen.
2.
Rond de tijd van Mozes en Jozua (omstreeks 1200 voor Chr.) was Kanaän uitgegroeid tot het machtige Fenicië. Wanneer Israël grote delen van dit handelsnetwerk zou hebben ingenomen, zou dit de volledige handel op zijn kop hebben gezet. Een dergelijke revolutionaire omwenteling in de geschiedenis zou zeer zeker vermeld zijn in de annalen van Egypte en Assyrië als een zéér spectaculaire gebeurtenis, inclusief de datering en de namen van de overwinnaars.
3.
Afgezien van de vele oorlogen tussen de stadstaatjes onderling, was Kanaän om de haverklap het doelwit van buitenlandse mogendheden. Als een hamburger tussen twee broodjes lag Kanaän tussen Egypte en Assyrië. Oorlogen tussen beide mogendheden werden op het grondgebied van Kanaän uitgevochten en het relatief kleine gebied kon daar weinig weerstand tegen bieden. Onder dergelijke omstandigheden had het stichten van een natie geen zin.
4.
Zoals gezegd, bestond de gehele regio uit een lappendeken van onafhankelijke, vrije stadstaatjes, die werden bestuurd door een koning. Deze vorsten hadden een aanzienlijke machtspositie verworven, en waren alleen gebaat bij het consolideren en uitbreiden van hun eigen stadstaat. Voor deze koningen was het oprichten van één nationale staat onder leiding van één koning van Israël een dreigend gevaar, en zij werkten een dergelijk streven naar eenheid eerder tegen.