HOME

"KANAÄN EN FENICIË"

VOORWOORD

HOOFDSTUK I: KANAÄN

01. Voorgeschiedenis Kanaän
02. Kanaän, land van melk en honig
03. De bevolking van Kanaän
04. De Kanaänieten
05. Koningen en stadstaten
06. Interne strijd
07. Kanaän zonder eenheid
08. Kanaänitische goden

HOOFDSTUK II:
HANDEL & WANDEL


01. Gildevorming
02. Het klassensysteem
03. De kooplieden
04. Herinnering aan een handelscultuur
05. Abram in Ur
06. Rijkdom en welvaart
07. Landbouw en veeteelt
08. De purperindustrie
09. De exodus als handelsmissie

HOOFDSTUK III:
FENICIË OMSTREEKS 800 V. CHR.

01. Salomo en koning Hiram
02. Tarsis
03. Tyrus en Sidon
04. Carthago
05. Huizen van ivoor
06. De Libanon alom geprezen
07. Biblos
08. De kuststeden
09. India en China
10. De Hethieten

NAWOORD

AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6

"KANAÄN EN FENICIË"

De gildevorming bracht met zich mee, dat beroepen erfelijk waren en van vader op zoon overgingen. Men sprak van het geslacht der schrijvers en van het huis, waarbinnen iemand was geboren. In sommige plaatsnamen, die met Beth (huis) beginnen, vinden we het ambacht nog terug.
Beth-Eked        -huis der herders
Beth-lechem     -broodhuis
Beth-saïda        -vishuis

Traditioneel plaats men het dorpje Beth-saïda (vishuis) aan het Meer van Galiléa, ofschoon de Arabische naam voor Sidon eveneens Saïda is. Beth-Saïda was de woonplaats van de discipelen Filippus, Andréas en Petrus, die vissers van beroep waren. De vis werd verhandeld bij de Vispoort van Jeruzalem.

Jh.01:45-        
Filippus nu was uit Bethsáïda, de stad van Andréas en Petrus.

Mt.04:18:       
Toen Hij nu langs de zee van Galiléa ging, zag Hij twee broeders, Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andréas, diens broeder, een net in zee werpen; (...).En vandaar verder gegaan zijnde, zag Hij nog twee broeders, Jacobus, de zoon van Zebedéüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip van hun vader Zebedéüs, terwijl ze bezig waren hun netten in orde te brengen, (...).

Afgezien van de biologische relatie, kunnen vader en zoon betrekking hebben op een gilde. Een vader was de meester van een gilde. Hij was het hoofd van een vakgroep of de eigenaar van een onderneming. Een zoon was een knecht in opleiding.

Ex.38:22-       
Bezaleël nu, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, maakte alles wat de HERE Mozes geboden had, en met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan, een handwerker en kunstenaar, vervaardiger van veelkeurig weefwerk in blauwpurper, roodpurper, scharlaken en fijn linnen.

Nh.03:08-       
Daarnaast was bezig Uzziël, de zoon van Harhaja, een van de goudsmeden. Daarnaast was bezig Hananja, een zalfbereider;(...).

Problemen met de interpretatie van de Heilige schrift ontstaan bij Jezus en zijn vader Jozef, die timmerman was. De kwestie is namelijk, of Jezus de biologische zoon van Jozef was of een zoon die tot het timmer-mansgilde van Jozef behoorde (of wellicht allebei).

Mt.01:18-       
Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit de heilige Geest.

Mt.13:55-       
Is dit niet de zoon van de timmerman?

Wat de Bijbel met een timmerman bedoelt, komt niet altijd even goed uit de verf. Bij Js.44:13 zou het om een houtbewerker of houtsnijder kunnen gaan, of om een bouwheer of architect.

Js.44:13-        
De timmerman spant het meetsnoer en tekent de omtrek af met de stift, bewerkt het (beeld) met de schaaf, tekent met de passer de omtrek af en maakt het naar de beeltenis van een man (...).

De gildevorming zette zich ten tijde van het Nieuwe Testament nog door. Zo behoorde de apostel Paulus waarschijnlijk tot het gilde van tentenmakers. Tenten werden niet alleen gebruikt door nomaden en andere rondtrekkende lieden, maar vooral ook door het Romeinse leger.

Hd.18:03-       
En omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren tentenmakers van hun handwerk.


02. Het klassensysteem

De Egyptische geschiedschrijving leert ons, dat de bevolking volgens een sociaal klassensysteem was ingedeeld, een systeem dat in grote lijnen overeenkomt met gegevens in de Heilige Schrift.

1.
Onderaan de maatschappelijke ladder stonden boeren en slaven, die onder erbarmelijke omstandigheden het meest vuile en zware werk moesten verrichten. Slaven werkten ondermeer in de mijnen, in de steenhouwerijen, of als lastdragers.

2.
Laag op de ranglijst stonden zij, die een eenvoudig ambacht uitoefenden. Onder hen schaarde men bakkers, leerlooiers, ververs, wevers en ook wel boeren en schapenhoeders.

3.
Dan kwamen de meer gespecialiseerde vakmensen: metaalbewerkers, houtsnijders, etc. Hun werk viel onder kunstnijverheid. Omdat hun arbeid meer opleiding vereiste, waren deze vaklieden als knechten bij een gilde in de leer geweest.

4.
Weer hoger op de ranglijst stonden de kooplieden. Zij reisden van stad tot stad langs de aloude karavaanroutes en hielden zich bezig met de in -en verkoop van producten.

5.
Tot slot volgden de ambtenaren, secretarissen, kortom zij die rechtstreeks in dienst van de koning of farao stonden: schrijvers, zangers, geleerden en priesters.

Ga verder met HOOFDSTUK II, paragraaf 02 »