HOOFDSTUK I: KANAÄN
01. Voorgeschiedenis Kanaän
02. Kanaän, land van melk en honig
03. De bevolking van Kanaän
04. De Kanaänieten
05. Koningen en stadstaten
06. Interne strijd
07. Kanaän zonder eenheid
08. Kanaänitische goden
HOOFDSTUK II:
HANDEL & WANDEL
01. Gildevorming
02. Het klassensysteem
03. De kooplieden
04. Herinnering aan een handelscultuur
05.
Abram in Ur
06. Rijkdom en welvaart
07. Landbouw en veeteelt
08. De purperindustrie
09. De exodus als handelsmissie
HOOFDSTUK III:
FENICIË OMSTREEKS 800 V. CHR.
01. Salomo en koning Hiram
02. Tarsis
03. Tyrus en Sidon
04. Carthago
05. Huizen van ivoor
06. De Libanon alom geprezen
07. Biblos
08. De kuststeden
09. India en China
10. De Hethieten
NAWOORD
AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Afbeelding 4
Afbeelding 5
Afbeelding 6
05. Abram in Ur
Als Abraham werkelijk heeft bestaan, hoe zag zijn leven er dan uit? Dankzij de archeologie kunnen we ons er een redelijk goed beeld van vormen. De Bijbel deelt mee dat de aartsvader uit Ur kwam, een plaats in het district Babel. Talloze archeologische vondsten vertellen, hoe de situatie in grote steden als Ur er rond die periode voorstond. Steden als Ur, Babel en Akkad (zie afbeelding 4) hadden al rond 3000 v. Chr. een hoogstaande cultuur ontwikkeld, en dat is ruim 1000 jaar vóór Abram wordt gedateerd.
Opgravingen onder leiding van de archeoloog C. L. Woolley bevestigen, dat Ur een aanzienlijke stad was met grote huizen van meer dan tien kamers en twee verdiepingen hoog. De huizen waren van leemtegels met wit pleisterwerk opgetrokken en hadden een binnenplaats. Tussen de huizen waren smalle straten aan-gelegd.
Archeologen vonden er kleitabletten met daarop contracten, rekeningen en wetenschappelijke stelsels: een zestigtallig rekensysteem, een dierenriem verdeeld in 360 graden en tijdrekeningen verdeeld in jaren en minuten. De kleitabletten tonen allerlei literaire tradities: godenverhalen, legendes en volksverhalen. Volgens de kleitabletten was er permanent vraag naar delicatessen: vissoorten, hom en kuit en ingelegde sprinkhanen. De steden in Mesopotamië handelden in een enorme sortering goederen: honing, wijnen, zeldzame oliën, metalen, bouwmaterialen, cederhout uit de Libanon, exotische kledingstoffen, parfums, edelgesteente en ivoor, en dit alles van uitzonderlijke kwaliteit.
Ook Mari, Nuzi, Uruk (zie afbeelding 4) waren zonder uitzondering rijke steden, die handel dreven in westelijke richting. Hetzelfde gold voor Haran, een grote stad die de Bijbel in verband brengt met de broer van Abram, die ook Haran heette. Steden zoals Ur en Uruk lagen aan de mond van de Eufraat bij de Perzische Golf en bezaten omvangrijke scheepswerven. Militaire patrouilles bewaakten de handelsroutes en overnachtingplaatsen. Afgezien van de handel in westelijke richting, bestonden er contacten met China en India.
Toen Abram van Ur naar Kanaän reisde, bezocht hij de stad Haran (zie voor Haran afbeelding 2). Het boek Ezechiël levert een aardig beeld van de bedrijvigheid te Haran.
Ez.27:23-
Haran, Kanneh en Eden, de kooplieden van Scheba, Assur, Kilmad dreven handel met u. Zij handelden met u op uw markt in staatsiegewaden, blauwpurperen en kleurig geborduurde mantels, in bont geweven tapijten, in gevlochten kabeltouwen.
Ez.27:23 stamt weliswaar uit een latere periode, dan Abram, maar toch... het is onwaarschijnlijk, dat de patriarch als eenzame geitenhoeder in Haran terecht kwam. Dat Abram in Haran goede zaken had gedaan, welnu dat blijkt uit de volgende passage.
Gn.12:05-
Abram nu nam zijn vrouw Saraï en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en die lieden, die zij in Haran verkregen hadden, en zij trokken uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän.
Te Haran had Abram zich nogal wat have verworven, waaronder de nodige lieden, een cryptische omschrijving voor slaven.
De archeologische vondsten brengen een geheel ander licht op de situatie van Abram, dan wij een eeuw geleden nog meenden. De patriarch en zijn familie blijken geen eenvoudige herdertjes, die hier en daar maar wat oeverloos rondzwierven. Evenmin waren zij boeren, want alleen van appels en een handje peren werd men niet rijk.
Gezien hun rijkdom waren zij eerder veefokkers die op grote schaal in vee handelden, en daarvoor van stad tot stad langs de karavaanwegen trokken. Daarbij suggereren de namen van Abrams broers - Haran en Nahor - dat zij vorsten van de gelijknamige stadstaatjes Haran en Nahor waren. Mogelijk woonde de familie in vergelijkbare huizen, waarvan de restanten in Ur zijn opgegraven.
Al met al zien we Abram in opdracht van de HERE naar Kanaän trekken, niet omdat er in Mesopotamië hongersnood was, ook niet omdat er een grote overstroming of aardbeving had plaatsgevonden, zoals vaak wordt geopperd, maar om de voor de hand liggende reden dat Kanaän hét handelsgebied bij uitstek was.
In Kanaän deden de aartsvaders uiteraard goede zaken.
Gn.26:12-
En Isaäk zaaide in dat land en oogstte in dat jaar honderdvoudig; want de HERE zegende hem. En die man werd rijk, ja gaandeweg rijker, totdat hij zeer rijk geworden was.
Een paar eeuwen later krijgen we te maken met de exodus, toen de Israëlieten uit Egypte vluchtten, omdat zij er als slaven werden afgebeuld. Maar liefst veertig jaar trokken deze mensen door woestijngebied op weg naar het Beloofde Land: Kanaän. Ofschoon er opnieuw wordt gesuggereerd, dat ook zij eenvoudige herders waren, leefden de Israëlieten niet bepaald in bittere armoede, daar in de woestijn. Voor de bouw van de tabernakel werden allerlei attributen van kostbare purperstoffen en goud gemaakt. En wat bijvoorbeeld te denken van een gouden kalf?
Ex.32:02-
En Aäron zeide tot hen: Rukt de gouden ringen af, die in de oren van uw vrouwen, uw zonen en uw dochters zijn, en breng ze mij.
Ex.32:04-
Hij nam ze van hen aan, gaf er vorm aan met een stift en maakte er een gegoten kalf van.
Het volk bezat genoeg gouden ringen om er een kalf van te maken. De gouden “oorringen” lijken een toespeling op de gouden ringen die in Egypte als betaalmiddel werden gebruikt. Maar hoe kwamen de Israëlieten aan al dat goud? Slaven, boeren en schapenhoeders behoorden toch tot de allerlaagste klasse van de bevolking? Volgens Ex.11:02 lijken de Egyptenaren bijzonder vrijgevig.
Ex.11:02-
Spreek toch ten aanhoren van het volk, dat ieder van zijn buurman en iedere vrouw van haar buurvrouw zilveren en gouden voorwerpen vrage.
Waren de Egyptenaren nu slavendrijvers of weldoeners geweest? Voor de hand ligt, dat de Israëlieten Fenicische vaklieden waren, die een tijd in Egypte hadden gewerkt en hun openstaande rekeningen wilden incasseren vóór zij zouden vertrekken richting Kanaän, het land van melk en honig.
Ga verder met HOOFDSTUK II, paragraaf 06 »