HOME


INLEIDING

HOOFDSTUK I
01. Rechtvaardigheid
02. De uitverkorenen
03. De nieuwe Mens
04. Van Oude naar Nieuwe Testament
05. Volmaakt in één leven?
06. Twee wegen, één leven

HOOFDSTUK II:
01. De leerschool
02. Karma in de Bijbel
03. Handelen
04. De zonde
05. Groepskarma
06. Vergankelijk, onvergankelijk zaad

HOOFDSTUK III:
01. Reïncarnatie en de ziel
02. De cyclus van de ziel
03. De ziel in de Bijbel
04. Incarnatie en excarnatie
05. Herleven
06. Wederkeren
07. Het dal der macaberen

HOOFDSTUK IV:
Inleiding
01. De zonnegod Ra
02. Chnoem, de pottenbakker
03. Osiris en de morgenster

HOOFDSTUK V:
01. Elia en Johannes de Doper
02. Koning Saul en Paulus
03. Koning Salomo en Prediker
04. Christus
05. Wederkomst van Jezus/Christus
06. Koning David en Jezus

AFBEELDING A

Karma en reïncarnatie in de Bijbel

04. Incarnatie en excarnatie

In deze paragraaf gaan we nader in op de tegenstelling incarnatie en excarnatie. Zoals opgemerkt betekent het Latijnse incarna: tot vlees maken, belichaming, en het woord incarnatie wordt vertaald door vleeswording. Daarnaast werd incarnaat gebruikt in de betekenis van (rode) vleeskleur.
Incarnatie houdt in, dat de ziel aan het vlees wordt gekoppeld, zodat er een mens op aarde kan worden geboren. Excarnatie geeft het tegenovergestelde proces weer. De ziel treedt dan uit de stof en keert terug naar de geest.

1. Incarnatie is de weg van ziel richting stof.
2. Excarnatie is de weg van de ziel richting  geest.

Het Nieuwe Testament spreekt een enkele keer over incarnatie: vleeswording.

Jh.01:14-
Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de enigegeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

Het Woord incarneert in stof. Voor het Woord kunnen we diverse synoniemen invullen: God of Geest, maar natuurlijk ook het alom bekende woord Amen, wat we doorgaans vertalen met: het is zo of  het zij zo.

In het Oude Testament, waar vaak nog in verhalende en mythische vorm wordt geschreven, lezen we over de geschiedenis van Jakob en Esau, een legende die ongetwijfeld naar de in -en excarnatie verwijst. De roodharige Esau, die een man van de jacht was en dol was op wildbraad beeldt het incarnaat, de rode vleeskleur uit.

Gn.25:24- 
Toen nu haar dagen vervuld waren, dat zij baren zou, waren er dan ook tweelingen in haar schoot. En de eerste kwam te voorschijn, rossig, geheel als een haren mantel; en men gaf hem de naam Esau.

Gn.25:29- 
Eens had Jakob een gerecht gekookt, en Esau kwam vermoeid van het veld. Toen zeide Esau tot Jakob: Laat mij toch slokken van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom.

Jakob had precies het tegenovergestelde karakter, want hij was een huiselijk man die liever in zijn tent woonde.

Gn.25: 27-
Toen de jongens opgroeiden, werd Esau een man, ervaren in de jacht, een man van het veld, maar Jakob was een huiselijk man, die in tenten woonde. En Isaäk had Esau lief, want wildbraad was naar zijn smaak; maar Rebekka had Jakob lief.

Waar Esau  een metafoor is voor de incarnatie, zal Jakob de excarnatie vertegenwoordigen. Het gegeven dat de broers tweelingen waren, wil zeggen dat in -en excarnatie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Gn.25:23-
En de HERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw schoot, en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam; de ene natie zal sterker zijn dan de andere; en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen.

Gn.25:24-
En de eerste kwam te voorschijn, rossig, geheel als een haren mantel; en men gaf hem de naam Esau. En daarna kwam zijn broeder te voorschijn, wiens hand Esaus hiel vasthield.

Esau, die de oudste van de twee, zou dienstbaar zijn aan Jakob, maar Jakob hield op zijn beurt de hiel van Esau vast  Met andere woorden: het geestelijke (Jakob, excarnatie) ontplooit zich op krachten, die de stof  (Esau, incarnatie) afbreken. Wanneer het geestelijke in de mens tot werkzaamheid komt, moet de stof zich terugtrekken. Maar andersom is uiteraard ook van toepassing; als de mens incarneert en zich identificeert met het aardse bewustzijn, zal het geestelijke aspect zich terugtrekken. Wat de legende hier dus tracht uit te leggen, is het cyclische verband tussen incarnatie en excarnatie, namelijk  reïncarnatie.

Jakob en Esau symboliseren twee soorten mensen, twee volkeren of natiën zoals hierboven bij Gn.25:23 wordt meegedeeld. De ene soort bevindt zich op het pad richting geest (de evolutieboog); de andere soort identificeert zich nog volledig met de stof (de involutieboog), terwijl voor beide het einddoel de gezindheid van de geest is. Met andere woorden: een onontwikkelde ziel kiest uitsluitend voor het afdalende pad, daarna volgt een periode van afwisseling en ten slotte zal de keuze uitsluitend op het opwaartse pad vallen. De reis van de ziel beweegt zich dus tussen stof en geest, maar wel op verschillende niveaus. En zoals eerder aangegeven, ontwikkelt de ziel zich niet langs biologisch, erfelijke lijnen maar via het opdoen van innerlijke ervaring, waarvoor reïncarnatie voorwaarde is.

De scheiding van de twee volkeren begon in feite bij Isaäk en Rebekka.

Rm.09:10-
Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze vader Izak. Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed nog kwaad hadden gedaan -opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep- werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn, gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik lief gehad, maar Ezau heb Ik gehaat.

Kinderen die nog niet geboren zijn kan men onmogelijk goede of kwade werken aanrekenen. De reden dat Jakob al bij voorbaat de voorkeur genoot en Esau gehaat werd, schuilt dus in de werken uit hun vorige incarnaties en had niets te maken met het huidige leven.

Wanneer we Jakob en Esau beschouwen als de twee archetypen van evolutie (geest) en involutie (stof) handelt het meer om kosmische principes, waarbij het verkiezend voornemen blijft bestaan.

Ga naar hoofdstuk III, paragraaf 05 »