HOME
INLEIDING
HOOFDSTUK I
01. Rechtvaardigheid
02. De uitverkorenen
03. De nieuwe Mens
04. Van Oude naar Nieuwe Testament
05. Volmaakt in één leven?
06. Twee wegen, één leven
HOOFDSTUK II:
01. De leerschool
02. Karma in de Bijbel
03. Handelen
04. De zonde
05. Groepskarma
06. Vergankelijk, onvergankelijk zaad
HOOFDSTUK III:
01. Reïncarnatie en de ziel
02. De cyclus van de ziel
03. De ziel in de Bijbel
04. Incarnatie en excarnatie
05. Herleven
06. Wederkeren
07. Het dal der macaberen
HOOFDSTUK IV:
Inleiding
01. De zonnegod Ra
02. Chnoem, de pottenbakker
03. Osiris en de morgenster
HOOFDSTUK V:
01. Elia en Johannes de Doper
02. Koning Saul en Paulus
03. Koning Salomo en Prediker
04. Christus
05. Wederkomst van Jezus/Christus
06. Koning David en Jezus
02. Chnoem, de pottenbakker
Tijdens de vele incarnaties bekleedt de ziel zich steeds met een ander voertuig. Bij de geboorte op aarde daalt de levende ziel in het nieuwe omhulsel, waardoor het levend wordt. Tijdens de dood treedt de ziel uit het omhulsel, waardoor dit ontbonden wordt en na enige tijd tot stof en atomen uiteenvalt. Voor de ziel die incarneert is zo’n stoffelijk omhulsel noodzakelijk, want door middel van zijn lichaam kan de ziel zich op aarde handhaven. Ter vergelijking trekt een astronaut een speciaal pak aan als hij de ruimte ingaat en trekt hij dit pak weer uit zodra hij terug is op aarde. En ook een duiker heeft een speciale uitrusting nodig als hij de onderwaterwereld wil verkennen.
Dit is zo’n beetje de gang van zaken, die de Wijzen zich al eeuwen op dezelfde wijze voorstelden.
Naarmate de ziel evolueert, zullen zijn voertuigen volmaakter worden en zich aanpassen aan de situatie van de ziel. Dit streven naar volmaaktheid kunnen we vergelijken met het werk van een pottenbakker, die een kruik van klei wil maken, maar diverse creaties in de vuilnisbak deponeert net zolang tot hij een kruik maakt die hem bevalt en volmaakt is.
Wie we zondermeer met reïncarnatie in verband kunnen brengen, is de Egyptische schepppingsgod Chnoem, die ten noorden van Hermopolis heerste, en werd vereerd als de schepper van leven en vruchtbaarheid. Op vele afbeeldingen verschijnt hij als pottenbakker, die het stoffelijk lichaam van de mens op de draaischijf vormde uit leem en klei. De draaischijf symboliseert daarbij het cyclische proces van reïncarnatie. Overigens formeerde Chnoem ook het levenslichaam of vormenlichaam van de mens (in Egypte "ka" geheten), dat ten grondslag ligt aan het fysieke lichaam.
Tegen deze achtergrond dienen we de volgende tekst uit het boek Jeremia te lezen.
Jr.18:01-
Het woord, dat van de HERE tot Jeremia kwam: maak u op, daal af naar het huis van de pottenbakker en daar zal Ik u mijn woorden doen horen. Toen daalde ik af naar het huis van de pottenbakker, en zie, hij was juist bezig een werkstuk te maken op de schijf. Mislukte de pot die hij bezig was te maken, zoals dat gaat met leem in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het de pottenbakker goed dacht te maken. Toen kwam het woord des HEREN tot mij: Zal Ik niet kunnen doen zoals deze pottenbakker, o huis van Israël? luidt het woord des HEREN. Zie, als leem in de hand van de pottenbakker, zo zijt gij in mijn hand, huis Israëls (...).
Er kan geen misverstand over bestaan dat de HERE hier de functie van Chnoem heeft overgenomen. Jr.18:01 legt bovendien uit, dat de stoffelijke vorm van de mens meerdere keren geschapen moet worden, alvorens de volmaakte vorm kan ontstaan en in deze context past Ps.02:09.
Ps.02:09-
Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots hen aan stukken slaan als pottenbakkerswerk.
Meer informatie lezen we in Jesaja, waar de pottenbakker de Formeerder wordt genoemd, degene die de vorm schept.
Js.45:09-
Wee hem, die met zijn Formeerder twist, een scherf onder aarden scherven. Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen? Wee hem die tot zijn vader zegt: Wat verwekt gij? En tot de vrouw: Waarom hebt gij barensweeën? Zo zegt de HERE, de Heilige Israëls, en zijn Formeerder: Vraagt Mij naar de toekomstige dingen, vertrouwt Mij mijn zonen en het werk mijner handen toe. Ik ben het, die de aarde maakt en de mens daarop geschapen heb; mijn handen hebben de hemelen uitgespannen en aan al hun heer heb Ik mijn bevelen gegeven. Ik ben het, die hem verwekt heb in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik effen maken (...).
Het was de Formeerder - te weten: de pottenbakker - die de vormenwereld had geschapen. De uiterlijke vorm betekent echter weinig of niets. Ieder moment kon de Formeerder het aan scherven slaan, omdat het niet beviel. Dat dualiteit en kringloop hierbij als "gereedschap" dienden is evident. Opbouw en afbraak wisselden elkaar af, zoals dag en nacht.
Dt.32:39-
Ziet nu, dat Ik, Ik het ben
daar is geen God behalve Mij
Ik dood en doe herleven
Ik verbrijzel en genees.
Rm.09:20-
Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottenbakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol en het andere tot alledaags gebruik?
De reden waarom het ene lichaam volmaakter was dan het andere, hield dus verband met het niveau van de ziel, die als een schat in een aarden kruik verborgen lag. De onbewust-zijnden kregen een onvolmaakt omhulsel en naarmate de ziel verder evolueerde en bewuster werd, ontstonden er meer volmaakte lichamen.
2Cor.04:06-
Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten.
Jr.19:10-
Breek dan de kruik ten aanschouwen van de mannen die met u zijn gegaan aan stukken en zeg tot hen: Zo zegt de HERE der heerscharen: zo zal Ik dit volk en deze stad aan stukken breken, gelijk men pottenbakkersgerei aan stukken breekt, dat niet weder heel gemaakt kan worden.
En tot slot lezen we dat het fysieke omhulsel van Job geheel en volledig tot stand kwam.
Jb.10:08-
Uw handen hebben mij gewrocht en gevormd, geheel en volledig; en wilt Gij mij in het verderf storten? Bedenk toch, dat Gij mij als leem hebt gevormd (...).
Ga verder met hoofdstuk IV, paragraaf 02 »