HOOFDSTUK I: De persoon
01. Geen aanzien des persoons
02. Begoocheling
03. Egoïsme
04. Over mijn en dijn
05. Begeerte
06. De buik
07. De slavernij
HOOFDSTUK II: Ken uzelve
01. Het Zelf
02. De ziel
03. De nieuwe Mens
HOOFDSTUK III: Transformatie
01. Meerdere niveaus
02. Denken
03. Willen
04. Gevoelens
05. De schillen afpellen
06. De aarden vaten
07. Binnen en buiten
HOOFDSTUK IV: Verwantschap
01. De wet van analogie
02. Zo vader, zo zoon
03. Allen zonen Gods
04. De kinderkens
05. Het zaad
06. Erfelijkheid
07. Erfgenamen en erfdeel
08. Broeders en zusters
01. Geen aanzien des persoons
Het woord persoon komt van het Latijnse persona, waarmee destijds het masker van de toneelspelers was bedoeld. De persoon heeft daarmee betrekking op het uiterlijke ik (het imago, of ikbeeld) en duidt op de identificatie van het lager ego met het aardse leven, dat mystici als een toneelstuk beschouwden omdat de beelden die wij daar waarnemen slechts projecties zouden zijn.
De persona staat tegenover het individu, een Latijnse woord voor ondeelbaar of ondeelbaar wezen dat naar het hoger Zelf verwijst.
Hoewel er uit spiritueel en mystiek perspectief een groot verschil bestaat tussen persoon (ego) en individu (Zelf) slaat men tegenwoordig geen acht meer op dit onderscheid, met als gevolg dat beide begrippen met elkaar worden verward. Drie voorbeelden maken dit duidelijk.
a.
Wanneer er naar iemands identiteit wordt gevraagd, denkt men gewoonlijk aan uiterlijke kenmerken, zoals het beroep en andere zaken die bijvoorbeeld in het paspoort zijn beschreven, maar vanuit spiritueel standpunt bekeken betreffen dit soort uiterlijkheden de persona. De identiteit heeft daarentegen betrekking op het Zelf en valt niet met materiële zaken, met iets (een ding of een vorm) te vergelijken.
Gl.06:03-
Want indien iemand zich verbeeldt, dat hij iets is en hij is het niet, dan vergist hij zich zeer.
b.
Iemand wordt vaak een “persoonlijkheid” genoemd in de goede zin des woords, terwijl zijn positieve gedrag in feite voortkomt uit zijn innerlijk Zelf, dat door de persona heen straalt.
c.
Zichzelf zijn (dat wil zeggen leven volgens de eigen identiteit) betekent niet dat men maar moet doen wat men persoonlijk allemaal wenst, want zichzelf zijn staat verre van egocentrisch gedrag. Het ego stelt de eigen persoon voorop en is altijd op zoek naar persoonlijk gewin. Het hoger Zelf daarentegen beantwoordt aan de eigenschappen van de ziel en zoekt broederschap, saamhorigheid en stelt zijn medemens voorop.
De Bijbel verwerpt het persoonlijke van de mens, ondermeer omdat zij slechts het masker, dat wil zeggen de uiterlijke verschijning van de mens is. Een hele rij waarschuwingen klinkt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament door.
Js.17:08-
Te dien dage zal de mens de blik richten op zijn Maker en zijn ogen zullen zien naar de Heilige Israëls; hij zal de blik niet richten naar de altaren, het maaksel van zij eigen handen: en hetgeen zijn eigen vingers gemaakt hebben, de gewijde palen en de wierook altaren, zal hij niet aanzien.
Spr.24:23-
Ook dit zijn (spreuken) van wijzen. Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd.
Dt.01:17-
Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien. Gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke.
Dt.16:19-
Gij zult het recht niet buigen, gij zult de persoon niet aanzien en geen geschenk aannemen.
Ml.02:09-
Zo maak Ik u ook tot verachten en vernederen voor het gehele volk, omdat gij mijn wegen niet onderhoudt en bij het onderricht in de wet de persoon aanziet.
Hd.10:34-
En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is(…).
Rm.02:11-
(…) want er is geen aanzien des persoons bij God.
Col.03:25-
Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terug ontvangen en er is geen aanzien des persoons.
Jc.02:01-
Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Here der heerlijkheid, Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons.
Gl.02:06-
Maar wat hen betreft, die in zeker aanzien waren- wat zij vroeger geweest mogen zijn, doet er voor mij niets toe. God ziet de persoon niet aan.
Ef.06:09-
(...) en gij heren handelt evenzo jegens hen, laat het dreigen na. Gij weet immers, dat hun en uw Heer in de hemelen is, en bij Hem is geen aanzien des persoons.
1Pt.01:17-
En indien gij Hem als Vader aanroept, die zonder aanzien des persoons naar ieder werk oordeelt, wandelt dan in vreze de tijd uwer vreemdelingschap, wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver en goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die van de vaderen overgeleverd is (…).