HOOFDSTUK I: De persoon
01. Geen aanzien des persoons
02. Begoocheling
03. Egoïsme
04. Over mijn en dijn
05. Begeerte
06. De buik
07. De slavernij
HOOFDSTUK II: Ken uzelve
01. Het Zelf
02. De ziel
03. De nieuwe Mens
HOOFDSTUK III: Transformatie
01. Meerdere niveaus
02. Denken
03. Willen
04. Gevoelens
05. De schillen afpellen
06. De aarden vaten
07. Binnen en buiten
HOOFDSTUK IV: Verwantschap
01. De wet van analogie
02. Zo vader, zo zoon
03. Allen zonen Gods
04. De kinderkens
05. Het zaad
06. Erfelijkheid
07. Erfgenamen en erfdeel
08. Broeders en zusters
Gl.05_16-
Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees- want deze staan tegenover elkander- zodat gij niet doet wat gij maar wenst.
Begeren van vlees betekent verlangen naar zaken van stoffelijk aard.
1Jh.02:15-
Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren (…).
Men begeert datgene wat de zintuigen waarnemen: een uiterlijke schijnwereld. Schijn in de betekenis van niet blijvend.
Jc.01:14-
(…) maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde en als de zonde volgroeit is, brengt zij de dood voort.
Er wordt tegen begeerte gewaarschuwd, omdat zij energie en levenskracht wegzuigt. Door begeerte wordt het leven een strijd.
1Pt.02:11-
Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel (...).
Jc.04:01-
Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijd.
06. De buik
Voor de Kerk bestonden er heel wat redenen om het onderlichaam af te wijzen, als de plaats waar het goddeloze onheil geschiedt.
Rm.16:18-
(…) want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen.
1. Seksualiteit was uiteraard een van de argument om zich af te keren van de buik.
2. De buik is in het bijzonder de plaats, waar de begeerte zetelt.
3. De buik is de plaats, waar het aardse leven ontstaat.
4. Voor mystici is de buik het lichaamsdeel, waar de lagere emoties ontstaan.
Jb.20:15-
Al moge het kwaad zoet zijn in zijn mond (...) toch verandert zijn spijze in zijn ingewanden, zij wordt addervenijn in zijn binnenste. Schatten slokte hij in, maar hij moet ze weer uitspuwen, God drijft ze uit zijn buik. Addergif zal hij inzuigen, een slangetong zal hem doden.
De kronkelende darmen doen denken aan een over de grond kronkelende slang. Vandaar dat de slang geassocieerd wordt met de lagere emoties en de begeerteaard. Begeerte heeft een zuigende werking.
Toch had de buik ook een positieve functie. Zij dient immers als vuilnisvat, waar alle onreine energie wordt verwerkt en afgevoerd, zodat het hart schoon blijft.
Mc.07:18-
Begrijpt gij niet, dat al wat van buiten in de mens komt, hem niet onrein kan maken, omdat het niet in zijn hart komt, maar in de buik, en er te zijner plaatse uitgaat?
Bij de gelijkenis van de verloren zoon lezen we:
Lc.15:16-
En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen die de varkens aten doch niemand gaf ze hem.
In de Oudheid waren mensen sterk afhankelijk van de heersers: de koning, de farao en niet te vergeten de goden. Dezelfde tendens vinden we in de Bijbel terug, waar mensen zich een dienaar, een knecht of slaaf noemen van hun heer of meester. Uiteraard gaat het dan voornamelijk om de symbolische functie. Men identificeert zich met het stoffelijke bestaan en is slaaf van de materie.
Jb.07:01-
Heeft niet de mens een zware dienst op aarde; en zijn zijn dagen niet als die van een dagloner? Als een slaaf, die hijgt naar schaduw, of als een dagloner, die wacht op zijn loon zo werden mij maanden van ellende toebedeeld en nachten van moeite mij beschoren.
In Egypte werkte de Israëlieten als slaven.