HOME

"KEN UZELVE"

INLEIDING

HOOFDSTUK I: De persoon

01. Geen aanzien des persoons
02. Begoocheling
03. Egoïsme
04. Over mijn en dijn
05. Begeerte
06. De buik
07. De slavernij

HOOFDSTUK II: Ken uzelve

01. Het Zelf
02. De ziel
03. De nieuwe Mens

HOOFDSTUK III: Transformatie

01. Meerdere niveaus
02. Denken
03. Willen
04. Gevoelens
05. De schillen afpellen
06. De aarden vaten
07. Binnen en buiten

HOOFDSTUK IV: Verwantschap

01. De wet van analogie
02. Zo vader, zo zoon
03. Allen zonen Gods
04. De kinderkens
05. Het zaad
06. Erfelijkheid
07. Erfgenamen en erfdeel
08. Broeders en zusters


"KEN UZELVE"

Het lager denken richt zich niet op de werkelijkheid te Zijn, maar identifceert zich met het vormaspect en is gebaseerd op projectie: verbeelding, inbeelding, bedenksels, begoocheling en ijdelheid. Aldus schept de mens een gedachtewereld die een schijnwereld is, en ziet hij de stoffelijke wereld als enige werkelijkheid.

Ps.73:07-        
hun ogen puilen uit van vet,
de inbeeldingen van hun hart lopen over;(...).

Ps.94:11-        
De HERE kent de gedachten der mensen: ijdelheid zijn zij.

Jb.21:27-        
Zie, ik ken uw overleggingen en uw bedenksels, waarmede gij mij geweld aandoet, (...).

Jb.08:09-        
Wij zijn toch van gisteren en weten niets; want als een schaduw zijn onzer dagen op aarde.

Hd.17: 29-      
Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht.

1Cor. 08:02-  
Indien iemand zich inbeeldt enige kennis verworven te hebben, dan heeft hij nog niet leren kennen, zoals het behoort; maar heeft iemand God lief, dan is deze door Hem gekend.

Gl.06:03-        
Want indien iemand zich verbeeldt, dat hij iets is, en het niet is, dan vergist hij zich zeer.

Hbr. 09:24-    
Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in de hemel zelf.

De gelovige wordt opgeroepen zijn denken te vernieuwen.

Rm.12:02-                  
En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken.

Rm.01:28-      
En daar zij het verwerpelijk achten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt (…).

Rm.12:03-                              
....want krachtens de genade, die mij geschonken is, zeg ik een ieder onder u: koester geen gedachten, hoger dan uw voegen, maar gedachten tot bedachtzaamheid, naar de mate van geloof, dat God elkeen in het bijzonder toebedeeld.

1Cor.01:19-   
Want er staat geschreven: Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen. Waar blijft de wijze? Waar de schriftgeleerde. Waar de redetwister deze tijd.

Ps.94:19-                    
Bij de veelheid van mijn gedachten in mijn binnenste, verkwikten uw vertroostingen mijn ziel.

Uit bovenstaande fragmenten blijkt een duidelijk onderscheid tussen juist en onjuist denken, een verschil dat betrekking heeft op lagere gedachtebeelden (bijvoorbeeld projecties) en hogere denkbeelden (bijvoorbeeld ideeën die voortkomen uit inspiratie). Geest (Latijn: spiritus) verwijst naar inspiratie en geest.  De hogere manier van denken leidde tot samenhang en totaal-Zijn, dat wil zeggen tot kennis (gnosis) van God.

Hs.04:06-
Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp ik u (…).

Hs.06:06-
Want in liefde heb Ik welbehagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers.


03. Willen


Ef.05:17-        
Weest daarom niet onverstandig, maar tracht te verstaan, wat de wil des Heren is.

De begeerteaard moet worden getransformeerd in een hogere wil: de Wil van God of Christus. Dat wil zeggen, de mens wil zich voegen naar de hoedanigheden van het Totaal-Zijn, en hij vindt deze eigenschappen in zijn eigen ziel: eenheid, heelheid, broederschap.

Mc.03:35-                  
Al wie de wil Gods doet, die is mijn broeder en zuster en moeder.

1Jh.02:15-      
Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.

Onder begeerte verstaan we alle strevingen die ontstaan uit egocentrische motieven.

Ga verder met hoofdstuk III, paragraaf 03 »