HOME

"KEN UZELVE"

INLEIDING

HOOFDSTUK I: De persoon

01. Geen aanzien des persoons
02. Begoocheling
03. Egoïsme
04. Over mijn en dijn
05. Begeerte
06. De buik
07. De slavernij

HOOFDSTUK II: Ken uzelve

01. Het Zelf
02. De ziel
03. De nieuwe Mens

HOOFDSTUK III: Transformatie

01. Meerdere niveaus
02. Denken
03. Willen
04. Gevoelens
05. De schillen afpellen
06. De aarden vaten
07. Binnen en buiten

HOOFDSTUK IV: Verwantschap

01. De wet van analogie
02. Zo vader, zo zoon
03. Allen zonen Gods
04. De kinderkens
05. Het zaad
06. Erfelijkheid
07. Erfgenamen en erfdeel
08. Broeders en zusters


"KEN UZELVE"


Tot slot nog een laatste opmerking. Misverstanden kunnen onstaan omdat de symbolische relatie tussen vader en zoon synchroon kan lopen aan de letterlijke betekenis. Vader en zoon komen namelijk in de Heilige Schrift ook voor als leider en knecht van een bepaald vakgebied of gilde. En verder is de vader nog op te vatten als leider en stamvader.

Mt.13:55-                   
Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten? Is dit niet de zoon van de timmerman?

Gn.17:05-       
(…) maar uw naam zal zijn Abraham, omdat Ik u tot een vader van een menigte volken gesteld
heb.


03. Allen zonen Gods

Door de Zoon van God als voorbeeld te stellen, gaf men gehoor aan de wet van analogie, hetgeen impliceert dat Zijn volgelingen eveneens zonen Gods moesten worden.

Rm.08:19-      
Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.

Zonen Gods blijken er altijd geweest, want de Bijbel spreekt al over hen in het boek Genesis:

Gn.06:02-       
Toen de mensen zich op aarde begonnen te vermenig­vuldigen, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren en zij namen zich daaruit vrou­wen, wie zij maar verkozen.

Zoals opgemerkt lijken de zonen Gods als twee druppels water op de farao’s die godszonen waren. Volgens Gn.06:02 hadden zij zich vermengd met de dochters der mensen, wat in die dagen een doodzonde was. Farao’s huwden immers alleen met dames uit hun eigen kringen.
In het boek Job lijken de zonen Gods tot de hofhouding van de HERE te behoren.

Jb.01:06-
Op zekere dag nu, kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, (…).

Jb.38:07-
(…) terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden?

Bij Jb.38:07 en Ps.29:01 worden de zonen Gods vergeleken met sterren en hemelingen  (alsof zonen Gods alleen in de hemel zouden leven).

Ps.29:01-
Geeft de HERE, gij hemelingen, geeft de HERE heerlijkheid en sterkte (…) buigt u neder voor de HERE in heilige feestdos.

Ter onderscheiding van de zonen die in hogere sferen vertoefden, werd waarschijnlijk de term mensenzoon ontwikkeld. Dat er ook zonen Gods op aarde leefden, blijkt weer uit Ex.04:22, waar Jakob de eerstgeboren zoon Gods wordt genoemd, en om die reden de naam Israël kreeg.

Ex.04:22-       
Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene (...).

Bij Ex.04:22 kunnen we Israël echter ook als groepsnaam opvatten: degenen die zich onder Israël mochten scharen, waren aangenomen zonen.

Rm.09:03-      
Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; immers zij zijn Israëlieten hunner is de aanneming tot zonen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften; hunner zijn de vaderen en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.

Rm.09:03 maakt een duidelijk onderscheid tussen biologische verwantschap (verwantschap naar het vlees) en wezensverwantschap.
Uit Hs.11:01 schemert door dat de term zoon Gods in Egypte is ontstaan en dan zal er ook een verband zijn met de status van farao (godszoon).

Hs.11:01-       
Toen Israël een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen.

Koning David werd een zoon Gods genoemd.

Ps.02:07-        
Ik wil gewagen van het besluit des HEREN:
Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij,
Ik heb u heden verwekt.

Hd.13:32-       
En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij: Ik heb U heden verwekt.

Ga verder met hoofdstuk IV, paragraaf 03 »