HOME

"KEN UZELVE"

INLEIDING

HOOFDSTUK I: De persoon

01. Geen aanzien des persoons
02. Begoocheling
03. Egoïsme
04. Over mijn en dijn
05. Begeerte
06. De buik
07. De slavernij

HOOFDSTUK II: Ken uzelve

01. Het Zelf
02. De ziel
03. De nieuwe Mens

HOOFDSTUK III: Transformatie

01. Meerdere niveaus
02. Denken
03. Willen
04. Gevoelens
05. De schillen afpellen
06. De aarden vaten
07. Binnen en buiten

HOOFDSTUK IV: Verwantschap

01. De wet van analogie
02. Zo vader, zo zoon
03. Allen zonen Gods
04. De kinderkens
05. Het zaad
06. Erfelijkheid
07. Erfgenamen en erfdeel
08. Broeders en zusters


"KEN UZELVE"

De worm is het symbool van onmacht en nietigheid, hoewel de symboliek een stukje verder gaat dan dit.
De Mens als bewust zijnde heeft zich opgericht en staat rechtop. Een worm kronkelt over de grond.
Zijn gekronkel over de aardbodem drukt de verbintenis met de aarde uit: het stoffelijke bestaan waarmee de persoonlijkheid (het lager ego) zich identificeert. Eeuwenlang was de mens in letterlijke zin een een nietig, weerloos wormpje en het psychologische effect hiervan laat zich raden. Wormpjes zijn gelijk slaven onzeker. Zij missen zelfvertrouwen, weten zich niet staande en overeind te houden en behoren nu niet bepaald tot de types die God begenadigde met een flinke portie uitstraling.
Ook de slavernij heeft in de Bijbel dus een symbolische betekenis: door zich te identificeren met de materie, raakt men afhankelijk van het stoffelijke bestaan. Wanneer de mens het Zijn niet kent als de Bron waaruit hij voortkomt, gaat hij als een Hebreeër of vluchteling zwerven over de aarde, net zo lang totdat hij zich realiseert, dat er niet gezocht en gedwaald moet worden in de buitenwereld, maar dat het gevoel thuis te wíllen zijn uit hemzelf voortkomt. Om precies te zijn op de plaats waar het heimwee ontstaat.

Dit thuiskomen en het contact met God manifesteren zich niet van de ene dag op de andere dag. Het Pad van onbewust-zijn naar bewust Zijn, van wormpje naar Ziel, is een lang proces. Het is een lange weg van ontwikkeling, van vallen en weer opstaan. Een weg die loopt van worden naar Zijn.
Anders geformuleerd, kunnen we zeggen dat wij ons niet moeten identificeren met het lager ego (de slavernij), maar ons moeten vereenzelvigen met ons hoger Zelf. In feite willen wij niets liever dan zelfbewust worden, want nogmaals: wie zichzelf kan zijn, voelt zich thuis bij zichzelf.

Kortom, er bestaat een groot verschil tussen ik (ego) en Zelf. Sinds de Oudheid hebben de wijzen verkondigd, dat de identificatie met het ego (de persoonlijkheid en stoffelijk lichaam) lijden veroorzaakt en tot allerlei negatieve emoties zoals angst, bezorgdheid, jaloersheid, etc leidt. Bovendien is het stoffelijk bestaan vergankelijk, en leidt elke vorm van stoffelijk bezit tot verlies.
Het hoger Zelf verlost de mens hiervan en brengt juist innerlijke vrede, geluk en zelfverzekerdheid. Meest belangrijk is wel dat het hoger Zelf de ervaring van een eeuwig Zijn oplevert en de dood niet blijkt te bestaan. De toestand te Zijn is identiek aan het onveranderlijke Leven, waarbij tegenstellingen zoals leven en dood, getranscendeerd zijn tot Eén Zijn. De publicaties “Zijn” en “Bewustzijn”gaan dieper in op de Zijnsleer (ontologie).

Alle grote leraren: Jezus, Krishna, Boeddha, Confucius, Lao-Tse, Plato alsmede minder bekende  mystici en heiligen hebben voortdurend getracht de leer van de Ziel of hoger Zelf levendig te houden voor hun nageslacht door steeds opnieuw te herinneren aan de ware Identiteit van de mens, en zijn goddelijke eigenschappen. Ieder deed dit echter in zijn eigen bewoordingen en vanuit de eigen cultuur geredeneerd; er zijn nu eenmaal vele wegen die naar Rome leiden.
Het is wegens bovenstaande redenen dat ook de Bijbel herhaaldelijk op het verschil wijst tussen het lager ego (de persoon) en het hoger Zelf, ondermeer door mee te delen dat God de persoon niet aanneemt en er geen aanzien van persoon is. Het is alleen jammer dat de informatie op dit gebied niet in een duidelijke context wordt weergegeven. Willen we er nog iets van kunnen volgen, dan moeten we ons vaak door een wirwar van verouderd taalgebruik heen bijten, wat niet bepaald stimulerend werkt. Bovendien krijgen we te maken met een hele reeks termen, en een uitgebreide Zijnstheorie.
De bedoeling van deze publicatie is dan ook om een en ander in de juiste context te plaatsen, zodat er  een logisch te begrijpen leer verschijnt met betrekking tot het hoger Zelf en de relatie met JHWH, de Zijnde.
Aangezien verschillende uitdrukkingen naar een en dezelfde betekenis verwijzen, volgt hieronder alvast een geheugensteuntje in de vorm van een schema. In de linkerkolom staan sleutelwoorden die betrekking hebben op het stoffelijke bestaan; in de rechter kolom termen die met het geestelijke in verband staan. Linker en rechter kolom zijn dus in zekere zin tegengesteld aan elkaar, maar vormen in werkelijkheid een eenheid, want stof en geest zijn niet te scheiden.

STOF                                       GEEST

stoffelijk, tijdelijk bestaan          Zijn, eeuwig Leven
materie                                     geest
verdeeldheid, dualiteit               eenheid
lager ik                                     hoger Ik
ego                                           Zelf, ziel (Ego met hoofdletter)
persoon                                    Individu
mens                                        Mens, Nieuwe Mens
slaven                                       Zonen, Zoonschap
slaaf                                         Vrije
ontheemd                                  thuis Zijn
ikbeeld, imago                          eigen Identiteit
masker, rol                               zichzelf zijn
inbeelding, illusie                       Werkelijkheid, Realisatie
duisternis                                  Licht
onbewustzijn                             bewust Zijn, zelfbewustzijn
egocentrisch                             onzelfzuchtig
twijfel, onzekerheid                   zelfvertrouwen
afhankelijkheid                         zelfstandigheid
begeerte                                   hogere Wil
buitenzijde, uiterlijk                   binnenzijde, innerlijk

Ga naar hoofdstuk I »