HOOFDSTUK I:
01. Feiten of symboliek?
02. Schrijvers en schriftgeleerden
03. Werkelijkheid en fictie
04. Israël en Heilig Land
05. Het toneelstuk
HOOFDSTUK II
01. Beeldspraak
02. Gelijkenissen
03. Macrokosmos is microkosmos
04. Zo vader, zo zoon
05. Van de eerste tot de laatste Adam
06. Gelijktijdigheid
07. De nieuwe tijd
HOOFDSTUK III:
01. Elementaire en etnische symboliek
02. Elementaire ideeën
03. Getallen als elementaire ideeën
04. Volkssymboliek
05. Geleende volkssymboliek
06. Symbolische velden
NAWOORD
AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3
Dat de verhalen in de Bijbel op pseudohistorie berusten, kan nog via een andere invalshoek worden beredeneerd. De geschiedenis van Israël is namelijk niet zomaar een verhaal op schrift, want zij lijkt eerder overeen te komen met het manuscript van een toneelstuk, een levensecht schouwtoneel wel te verstaan. Maar waarom is de vergelijking met een toneelstuk hier relevant? Zoals opgemerkt werd hetgeen in de geest leefde, uitgedrukt in de stof. De pointe is, dat stof en geest weliswaar een eenheid vormden, maar niet dezelfde waarde hadden. In de ogen van de Wijzen was het zichtbare vormleven slechts een afspiegeling of schaduw van het onzichtbare, geestelijke bestaan.
1Cor. 13:12-
Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot
aangezicht.
Jc.01:23-
(…), want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het
gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwd.
Volgens de ingewijden leeft de onbewuste mens in een “omgekeerde wereld”. Wat wij voor de werkelijk-heid aannemen, is slechts uiterlijke vorm, dat wil zeggen fictie. En wat wij doorgaans als fictie opvatten, is volgens de Wijzen nu juist de Werkelijkheid. Wanneer iemand zich identificeert met de uiterlijke vorm, identificeert hij zich dus met een wereld van begoocheling.
Js.30:09-
Want het is een weerspannig volk, leugenachtige kinderen kinderen die de wet des HEREN niet willen horen, die tot de zieners zeggen:
Gij zult niet zien en tot de schouwers: Gij zult voor ons de waarheid niet schouwen, spreek tot ons aangename dingen, schouwt begoochelingen.
Het woord zinsbegoocheling (in het Oosten: maya genoemd) verwijst naar de functie van de zintuigen, die slechts de vormenwereld kunnen waarnemen, maar níet de Realiteit, aangezien deze ongemanifesteerd is.
Hbr.09:24-
Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van
het ware, maar in de hemel zelf, (...).
Om een misverstand uit de wereld te helpen, zinsbegoocheling houdt niet in dat de materiële wereld niet zou bestaan, maar betreft de opvatting dat wat wij daarin met de zintuigen waarnemen het enig ware is. Ter vergelijking zal niemand ontkennen dat dromen bestaan. Zij spelen zich echter op een ander gebied af, en worden daardoor als niet werkelijk beschouwd.
Ingewijden zien het geestelijke, dat wil zeggen geestelijk Leven of Zijn, dus als de Werkelijkheid. En gelijk zich in een bouwwerk het onzichtbare idee van de architect weerspiegelt, ligt het geestelijke gebied ten grondslag aan de fysieke wereld. Daarom is er sprake van Bestaan (de Werkelijkheid of het Leven Zelf) en van bestaansvorm (projectie). In feite maakt Bestaan van vorm gebruik om zich te kunnen uitdrukken. De Werkelijkheid is niet de vorm, maar kan zich er tijdelijk en dan nog gedeeltelijk door uitdrukken. Tijdelijk, omdat vorm eindig is, gedeeltelijk omdat vorm begrenzing oplegt. En vandaar dat men het aardse vormleven als een schijnwereld zag. We kunnen het vergelijken met een toneelstuk of een film waar we wel naar kijken, maar waarmee we ons niet moeten identificeren.
1Cor.04:09-
Want het schijnt mij toe, dat God ons, apostelen,
de laagste plaats heeft aangewezen als ten dode gedoemden, want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld, voor engelen en mensen.
Bij 1Cor.04:09 - en vele andere Bijbelteksten - schemert de aversie door die vooral ingewijden, monniken en kluizenaars hadden tegen het aardse bestaan. De reden hiertoe lag in het misleidende karakter ervan. Voor hen was dit aanleiding om zich te distantiëren van het wereldse. Zij trokken zich terug in sekten en kloosters diep verscholen in de bergen, waar zij meestal een celibatair leven tegemoet gingen, en zich alle geneugten van het leven ontzegden.
In feite klinkt in heel de Bijbel de afschuw door van het aardse leven.
Ps.17:13-
Sta op HERE treedt hem tegemoet, doe hem bukken, red met het zwaard mijn leven van de
goddeloze, met uw hand HERE, van de mannen,
van de wereldse mannen, wier deel in dit leven is (...).
Wereld is hier de vertaling van het Hebreeuwse woord chèled, dat een tijdelijke levensduur inhoudt en betrekking heeft op de vergankelijkheid van de stof.
Js.31:03-
De Egyptenaren daarentegen zijn mensen en geen God en hun paarden vlees en geen geest.
Rm.07:14-
Wij weten immers, dat wat geestelijk is; ik echter ben vlees verkocht onder de zonde (...).
Rm.07:18-
(…) want ik weet, dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees geen goed woont.
Ook de Griekse filosoof Parmenides (± 515-450 voor Chr.) hield de zintuigen voor bedrieglijk, en sprak over het materiële als over een blote illusie. En de latere Eleaten stelden de Eenheid en Onveranderlijkheid van het Zijn tegenover de misleidende waarneming der zintuigen.
Bijgevolg kunnen we rustig aannemen, dat ook de joodse ingewijden op zijn minst sinds de tijd van Parmenides met dit soort opvattingen bekend waren.
Ga verder met hoofdstuk I, paragraaf 05 »