HOME

SYMBOLIEK IN DE BIJBEL

VOORWOORD

HOOFDSTUK I:
01. Feiten of symboliek?
02. Schrijvers en schriftgeleerden
03. Werkelijkheid en fictie
04. Israël en Heilig Land
05. Het toneelstuk

HOOFDSTUK II
01. Beeldspraak
02. Gelijkenissen
03. Macrokosmos is microkosmos
04. Zo vader, zo zoon
05. Van de eerste tot de laatste Adam
06. Gelijktijdigheid
07. De nieuwe tijd

HOOFDSTUK III:
01. Elementaire en etnische symboliek
02. Elementaire ideeën
03. Getallen als elementaire ideeën
04. Volkssymboliek
05. Geleende volkssymboliek
06. Symbolische velden

NAWOORD

AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3



SYMBOLIEK in de Bijbel

HOOFDSTUK II

01. Beeldspraak

Beeldspraak was in de Oude Wereld niet alleen bedoeld om een lyrische of poëtische toon te zetten. Dat schrijvers, zangers en volksdichters hun geschriften met fraaie volzinnen wisten op te luisteren, lijkt eerder mooi meegenomen. Belangrijker is, dat alle franje meestal om een diepere betekenis draaide, die helaas door de vele omhaal van woorden niet altijd opvalt. En voor zover zij wel opvalt, is zij door de moderne mens vaak niet meer te begrijpen.
Voor meer inzicht in de Bijbelse symboliek, zal de lezer zich moeten verplaatsen in een belevingswereld uit lang vervlogen tijden. Hoe leefden de mensen toen? Hoe dachten zij? En vooral, hoe ging het er toen in de omringende landen van Israël aan toe? Deze laatste vraag is absoluut van belang, want de Israëlieten leefden niet op een onbewoond eiland. Het kan dus niet zo zijn, dat zij er een totaal andere visie op nahielden, dan de volkeren met wie zij min of meer samenleefden en handel dreven; ook al beleed Israël als enige een monotheïstische God. Tradities en opvattingen uit de buurlanden zullen dus door Israël zijn overgenomen, en die kunnen de beeldspraak in de Bijbel verhelderen.

Oude culturen zoals die van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen vertellen in feite al, dat beeldend taalgebruik vrij normaal was. Niet zozeer de woorden waren van belang, als wel de beelden die er door werden opgeroepen. Het woord boom bijvoorbeeld bleef niet bij het woord, maar vertaalde zich in de psyche automatisch in het beeld van een boom. Aldus werden de verhalen die men ter ore kwam, in de geest omgezet in levendige geschiedenis. Andersom was eveneens mogelijk. Wat men in de psyche als heldere beelden moeiteloos waarnam, kon worden overgeleverd alsof het in werkelijkheid was gebeurd.
Door deze imaginaire wijze van “denken” ontstonden de mythen, sagen en legenden, en bij al dit soort verhalen is de grens tussen realiteit en fictie maar klein. Gewone mensen kunnen erin optreden, naast vreemde wezens en weerzinwekkend gedrochten, zoals in een droom gebeurt. En gelijk we niet kunnen ontkennen dat dromen bestaan, hadden ook dit soort verhalen bestaansrecht. Zij deden zich alleen op een ander niveau voor. Carl Gustav Jung merkte in dit verband op: de vroegere mens verzon geen mythen, maar ervaarde ze.
Hoewel het rationele denken zich rond 600 voor Chr. begon te ontwikkelen, bleef het beeldend denken nog lange tijd bestaan. Zelfs in de Romeinse tijd hing het leven nog af van de goden, en kon men op elke hoek van de straat een vreemde verschijning tegenkomen.
Of wij deze wijze van denken nu als bijgeloof of fantasie moeten beschouwen, doet er even niet toe. Van belang is, dat het oude Israël zich te midden van een mythologische wereld bevond, waar beeldend denken en symbolisch taalgebruik vrij normaal waren, zodat we haar historie niet uitsluitend in letterlijke zin kunnen beoordelen.

De moeilijkheid bij het ontcijferen van beeldspraak en symbolen is, dat zij een heel andere betekenis kunnen uitdragen dan de woorden feitelijk aangeven. Het woordje koren bijvoorbeeld, symboliseerde  het eeuwige Leven en de opstanding. Wat betreft het koren vertelt een Egyptenaar over zijn eigen situatie:

Ik leef, ik sterf, de goden leven eeuwig, ik leef in het koren, ik groei in het koren.(…) Ik ben uit u voortgekomen, o koren. Ik ben in u ingegaan, in u ben ik opgezwollen, in u ben ik gegroeid, ik ben in u gevallen (…) zodat de goden van mij kunnen leven. Ik leef als koren, ik groei als koren, dat de eerwaardigen aanbrengen, Geb bedekte mij. Ik leef, ik sterf, ik verga niet.

De schrijver vertelt, dat hij bedekt was door Geb, de god van de aarde, maar desondanks in het koren leefde. Met andere woorden: naast zijn aardse bestaan in een fysiek omhulsel, was hij zich bewust van het eeuwige Leven, waarbinnen het proces van geboorte, groei en dood zich als verschijnselen voordeden.
Uit bovenstaand fragment blijkt, dat symbolisch taalgebruik niet bedoeld was om geheimzinnig te doen, en verborgen te houden wat al algemeen bekend was, maar om spirituele waarden uit te drukken en datgene te verhelderen, wat in de psyche aan onzichtbare ervaringen leefde. En daarom doen we er goed aan de verhalen uit de Oudheid niet al te letterlijk te nemen, óók die in de Bijbel niet.
Het beeldend denken riep een ketting van associaties op. De associaties die bij koren aansluiten zijn onder andere: graan, gerst, brood en hongersnood. Door ze in verband te brengen met het eeuwige Leven en de opstanding, wordt de onderliggende betekenis van de volgende fragmenten zichtbaar.

Gn.41:49-
En Jozef hoopte koren op als zand der zee, geweldig veel (…).

Gn.47: 13-
Er was nu in het gehele geen brood, want de hongersnood was zeer zwaar (…)

Ex.16:04-
Toen zeide de HERE tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen (…).

Js.17:05-                                
En het zal zijn zoals een maaier het staande koren samengrijpt en zijn arm de aren afsnijdt (…).

Mt.26:26-
En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam.

Het breken van het brood is een rituele, symbolische handeling. Eten betekent identificeren. Door het brood te breken en de discipelen er een stukje van te laten eten, zouden zij zich identificeren met het lichaam van Christus, dat wil zeggen delen in het eeuwige Leven en de opstanding.

1Cor.10:16-   
Is niet het brood dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het
één brood is, zijn wij, hoevelen ook één lichaam. Wij hebben immers deel aan het ene brood.

Brood was dus een zinnebeeld voor geestelijk voedsel.

1Cor.10:01-
Want, ik stel er prijs op broeders, dat gij weet, dat onze vaderen (…) allen hetzelfde geestelijk voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken (…).


Ga verder met hoofdstuk II, paragraaf 01 »