HOME

SYMBOLIEK IN DE BIJBEL

VOORWOORD

HOOFDSTUK I:
01. Feiten of symboliek?
02. Schrijvers en schriftgeleerden
03. Werkelijkheid en fictie
04. Israël en Heilig Land
05. Het toneelstuk

HOOFDSTUK II
01. Beeldspraak
02. Gelijkenissen
03. Macrokosmos is microkosmos
04. Zo vader, zo zoon
05. Van de eerste tot de laatste Adam
06. Gelijktijdigheid
07. De nieuwe tijd

HOOFDSTUK III:
01. Elementaire en etnische symboliek
02. Elementaire ideeën
03. Getallen als elementaire ideeën
04. Volkssymboliek
05. Geleende volkssymboliek
06. Symbolische velden

NAWOORD

AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3



SYMBOLIEK in de Bijbel
HOOFDSTUK III


01. Elementaire en etnische symboliek

Beeldspraak is als een laag stof, die we eerst van een schilderij moeten poetsen, alvorens de kleuren weer helder tevoorschijn kunnen treden. Wat in het bijzonder kan bijdragen om de symboliek in de Bijbel te ontsluieren, is de theorie van Adolf Bastian (1826-1905). Kort samengevat stelde deze etnoloog, dat er in de mythologische wereld algemene mythische motieven bestaan, die al naar gelang de verschillende etnische tradities anders gemanifesteerd worden.

1.
De algemene mythische motieven noemde Bastian elementaire ideeën. Het zijn de blauwdrukken, die aan bepaalde voorstellingen ten grondslag liggen. Het bijzondere van elementaire ideeën  is dat zij over de hele wereld voorkomen, maar door culturele en etnische groepen op eigen wijze worden uitgedrukt.

2.
De lokale mythen noemde hij etnische -of volksideeën. Volkssymboliek is van lokale aard.
De Egyptenaren bijvoorbeeld, lieten hun goden niet achter ijsberen aanrennen. En in de volksverhalen van Eskimo’s komen geen palmbomen voor.

Later werden de elementaire motieven van Bastian door de psycholoog C.J. Jung benoemd tot archetypen van het collectief onbewuste. Omdat er een in het oog lopende coherentie aanwezig is tussen mythen, symbolen en bijvoorbeeld ook dromen van ver uiteenlopende volkeren en culturen over de gehele wereld, meende Jung dat aan mythologie en symboliek een collectief onderbewust niveau ten grondslag ligt. De archetypen van Jung berusten dus op steeds wederkerende beeldvorming.
Het woordje arche is van Griekse oorsprong; archi betekent: eerste, of  voornaamste. Via het Middellatijnse woord arci is hieruit het voorvoegsel aarts, in aartsvader, aartsengel en aartsbisschop ontwikkeld.

Bovenstaande ontdekkingen van Bastian en Jung veronderstellen, dat het onderscheid tussen elementaire ideeën en etnische symboliek wel eens een hulpmiddel kan zijn, bij het onderzoek naar de symboliek in de Bijbel. Als voorbeeld komen we terug op de symboliek van de Derde Weg.
Alle religies en mystieke stromingen erkennen het bestaan van een spiritueel Pad, waarlangs de mens naar een hoger Doel of Plan wordt geleid. Het bestaan van een spirituele Pad is dus een belangrijk elementair idee.
Hoe men deze Weg omschrijft en wat er tijdens de levensweg zoal aan details plaatsvindt, hangt grotendeels af van plaatselijk inzicht en kunnen we opvatten als volkssymboliek, waarbij een keur aan variaties opduikt.
Bij de Navajo-indianen ging het om het Stuifmeelpad. In het Oosten kent men deze Weg nog steeds onder het begrip Tao. De Heilige Schrift spreekt ondermeer over de rechte Weg die de Weg des HEREN is. Ook de gulden Middenweg hoort in dit rijtje thuis.
Algemeen gebruikelijk is om het levenspad in fasen in te delen. In dit opzicht zijn de doolweg, het doornen-pad, de woestijnweg, het proefpad, het pad van illuminatie, en het vlijmscherpe pad bekende termen. Een fase kan worden afgesloten, of een nieuwe worden aangekondigd door een initiatie of inwijding: een stukje bewustzijnsverruiming. Verder bestaan er tal van symbolische omschrijvingen die direct met de Weg in verband staan. Bekende voorbeelden  zijn onder andere de pelgrim, die met een lantaarn in de hand langs de Weg reist, en de koorddanser die een uiterste smalle weg bewandeld. En tot slot leidt het Pad altijd omhoog. Hetzij van het dodenrijk naar de hemel, hetzij naar de top van een berg. Het gaat dus om een verticale Weg die van stof naar geest loopt. Dit in tegenstelling tot het horizontale pad.
Wat opvalt, is dat de verschillende metaforen elkaar niet tegenspreken, maar elkaar eerder aanvullen.

1.
Het stuifmeelpad drukt de verstrooiing uit. Wie zich identificeert met de buitenwereld, wordt als stuifmeel of kaf verstrooid. Maar stuifmeel duidt ook op groei, nieuw leven en een nieuw bewustzijn.

Ps.01:04-       
Niet zoals de goddelozen:
die toch zijn als kaf dat de wind verstrooit.

2.
De lantaarn die de pelgrim met zich meedraagt, vertelt ons dat de Weg in het duister begint en naar het Licht (helder bewust-Zijn) voert.

Js.29:18-        
Te dien dage zullen de doven Schriftwoorden horen, en van donkerheid en duisternis verlost,
zullen de ogen der blinden zien.

3.
De pelgrim begint het traject met het doornenpad, de doolweg of de woestijnweg en na elke overwinning volgt er een ander proefpad.

Js.03:12-        
(...) Mijn volk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn, tot een
doolweg.

Jb.12:24-        
Hij beneemt de hoofden van het volk des lands verstand, en doet hen ronddwalen in ongebaande wildernis. Zij tasten rond in lichtloze duisternis, en Hij doet hen dwalen als een beschonkene.

Ex.03:02-       
Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand,(...).

De aanwezigheid van de braamstruik duidt op het doornenpad.

Ga verder met hoofdstuk III, paragraaf 01 »