HOME

SYMBOLIEK IN DE BIJBEL

VOORWOORD

HOOFDSTUK I:
01. Feiten of symboliek?
02. Schrijvers en schriftgeleerden
03. Werkelijkheid en fictie
04. Israël en Heilig Land
05. Het toneelstuk

HOOFDSTUK II
01. Beeldspraak
02. Gelijkenissen
03. Macrokosmos is microkosmos
04. Zo vader, zo zoon
05. Van de eerste tot de laatste Adam
06. Gelijktijdigheid
07. De nieuwe tijd

HOOFDSTUK III:
01. Elementaire en etnische symboliek
02. Elementaire ideeën
03. Getallen als elementaire ideeën
04. Volkssymboliek
05. Geleende volkssymboliek
06. Symbolische velden

NAWOORD

AFBEELDINGEN
Afbeelding 1
Afbeelding 2
Afbeelding 3



SYMBOLIEK in de Bijbel

Na de Exodus, die rond diezelfde periode wordt gedateerd, kwam het volk van Israël dus terecht in een voor die tijd geciviliseerde gemeenschap. Het hoogtepunt van Fenicië viel omstreeks 800 voor Chr., ten tijde van David en Salomo. Voor de hand ligt, dat de Feniciërs hun eigen volkssymboliek hadden ont-wikkeld, die voortkwam uit het handelsleven en het reizen langs de karavaanwegen. En dan vallen er ineens talloze fragmenten in de Bijbel op, die naar de Fenicische cultuur verwijzen en een symbolische betekenis hebben. Zie voor een overzicht de publicatie “Fenicië en de Derde Weg”.

Jb.31:06-                    
Hij wege mij op een zuivere weegschaal, dan zal God mijn onschuld erkennen.

Mc.01:02-      
(...) Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die u de weg bereiden zal, de stem van een,
die roept in de woestijn: Bereidt de weg des HEREN, maakt recht zijn paden, (...).

Js.40:03-  
Hoor, iemand roept: bereidt in de woestijn de weg des HEREN, effent in de wildernis een baan
voor onze God.

Een wegbereider verwijderde stenen en ander ongerief van de wegen, maar in de Bijbel heeft de weg-bereider ook een symbolisch functie.
Kortom, door in de Bijbel naar feitelijk materiaal te zoeken, in dit geval het handelsleven van de
Kanaänieten cq. Feniciërs, komt tevens hun volkssymboliek aan het licht. Wanneer de feiten echter
worden ontkend of verzwegen - bijvoorbeeld omdat zij de heidense wereld betreffen - wordt ook de
toegang tot de symboliek versperd.


06. Symbolische velden

Binnen een bepaalde categorie heerst dus een keten van associaties met een specifiek symbolische taal-gebruik. Door volkssymboliek van een bepaalde groep (boeren, handelsreizigers, zeevaarders, krijgslieden, pottenbakkers, etc.) te vergaren, wordt de ene jargontaal van de andere gescheiden, en ontstaat er inzicht in hetgeen men in essentie bedoelde te zeggen.
We kunnen ook een elementair idee als uitgangspunt nemen. Zo wordt dualiteit uitgebeeld door alles wat  krom is: de kronkelende slang (bij priesters), de maansikkel (bij astrologen), de kronkelwegen (bij de reizigers), de hoge golven van de zee (bij zeevaarders).
Daarentegen wordt het evenwicht tussen de paren van tegenstelling uitgebeeld door alles wat  recht is:
de rechte Weg (bij handelsreizigers), een mast (bij zeevaarders), een obelisk (bij Egyptenaren), een naald (bij naaisters), een opgerichte paal of boomstam (bij de Kelten), een zwaard (bij het leger), een opgerichte cobra (bij het priestergilde), een zonnestraal (bij de vereerders van de zon).

Gelijkenissen doen zich op verschillende niveaus voor. Op het niveau van het menselijk lichaam duidt de rechte Weg op een rechte wervelkolom en de opgerichte mens. Ook de obelisk, de zonnestraal, de boomstam, en de opgerichte cobra verwijzen hier weer naar.
De mens die rechtop loopt gaat recht door zee. Hij is recht-vaardig, en spreekt recht volgens het kosmisch evenwicht. De Egyptische koningen hadden als godszonen de taak om het kosmisch evenwicht te bewaren. Bij hen verscheen de opgerichte slang dan ook op het voorhoofd.

Vaak blijkt één woordje genoeg om een categorie te doen overlappen in een andere. Een categorie is dus niet overzichtelijk afgebakend, maar kan zich in andere afdelingen infiltreren. We zien dit ondermeer bij het woordje kronkelen, dat zowel op over de grond kronkelende slangen als op kronkelwegen kan duiden. Bij beide mogelijkheden duikt er weer een nieuwe keten van associaties op, die bij elkaar genomen een compleet verhaal vormen.
Hoewel het onmogelijk is om alle resultaten te vermelden, volgt ter afsluiting van deze publicatie nog een laatste voorbeeld.

De relatie tussen de Vader en een zoon (zie hoofdstuk  II.03) sluit aan bij een hele rij associaties: zonen Gods, mensenzonen, de Zoon Gods, de eerstgeboren zoon, aanneming tot zonen, kinderen en  broeders, de nieuwe Mens, verwekking, onvergankelijke zaad, zuiver zaad, de godsvrucht, goede en slechte vruchten, erfgenamen, erfrecht, erfelijk bezit, en de grond des HEREN.
Samen vormen deze associaties een symbolische verhaal. Kort samengevat komt de essentie ervan op het volgende neer.
Volgens de wet van analogie bezitten de zonen dezelfde eigenschappen als de Vader.  De HERE (JHWH) is de alom tegenwoordig Zijnde, te weten: een eeuwig, onveranderlijk Zijn. Een zoon is eveneens een zijnde. De zoon wordt verwekt door zuiver, onvergankelijk zaad, dat de godsvrucht oplevert. Om een zoon te kunnen worden, moet men wel de goede vruchten kweken. Aangezien een zoon erfgenaam is van zijn Vader, heeft hij recht op de grond de HEREN, fundament van het bestaan.
Al met al is de boodschap, dat wij ons niet moeten identificeren met het aardse vormleven, maar ons bewust moeten worden van onze ware identiteit te Zijn, zodat wij als een nieuw mens geboren worden.

Zonen Gods blijken er altijd te zijn geweest, want we komen ze al tegen bij Gn.06:01.

Gn. 06:01-     
Toen de mensen zich op aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. En de HERE zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderdtwintig jaar zijn. De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij (hun) kinderen baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam.

De Bijbelse omschrijving zonen Gods refereert aan de farao’s, die godszonen waren en van de goden afstamden. Farao Amenhotep III bijvoorbeeld, dankte zijn bestaan aan de god Amon. Het enige verschil is, dat de zonen Gods uit de Bijbel een andere God beleden dan de farao’s.

Ga verder met hoofdstuk III, paragraaf 06 »