HOME

ZIJN
INLEIDING

HOOFDSTUK I:
01. De naam HERE
02. Ik Ben die Ik Ben
03. Ik Ben de HERE
04. De Ik Ben-woorden
05. Alom aanwezig Zijn
06. Onveranderlijk Zijn
07. Zijn is Wezen en Werkelijkheid
08. Amen
09. Zichzelf genoeg Zijn
10. Eén, ongedeeld Zijn

HOOFDSTUK II:
01. Inleiding
02. Het opperwezen
03. Het fundament Zijn
04. De grondlegging der wereld

HOOFDSTUK III:
01. Thuis Zijn
02. Het huis des HEREN
03. Sion

HOOFDSTUK IV:
01. Ik ben met u
02. Het verbond
03. Tot aanzijn roepen
04. Op zoek naar het Zijn
05. Geloven

HOOFDSTUK V:
01. Zijn is Leven
02. Onvergankelijk Leven
03. Onsterfelijkheid
04. Niet Zijn

HIER EN NU ZIJN

Inleiding
01. Eeuwig Zijn
02. Hier en nu Zijn
03. Hier Ben ik
04. Heden Zijn
05. Het ondeelbare ogenblik
06. Het verleden
07. Zuurdesem
08. De toekomst

ZIJN en BEWUSTZIJN in de Bijbel

1Jh.03:02-           
Geliefden nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen: maar wij
weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen: want wij zullen Hem zien gelijk
Hij is.

1Jh.04:12-           
Hierin is de liefde bij ons volmaakt geworden, dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag des oordeels, want gelijk Hij is, zijn ook wij in deze wereld.

Wij zullen dezelfde Zijnstoestand bereiken als Christus.

05. Geloven


Het Hebreeuwse woord emoena  (stam: mn) betekent geloven,  vertrouwen of betrouwbaar zijn, maar het woord verwijst ook naar vastheid en onbeweeglijkheid, en dit heeft weer te maken met bevestigen. Dezelfde Hebreeuwse stam, vinden we terug in het woord Amen: voorwaar, zeker, waarlijk, of het Is zo.

Gn.15:06-     
En hij geloofde in de HERE, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid.

En hij geloofde in de HERE kan aldus uitgelegd worden:  en hij (Abraham) Is (staat vast) in het
Zijn (de HERE). Het geloof blijkt in nauwe relatie te staan met aanwezig Zijn, met Amen en met de
bevestiging.

Js.07:09-      
Indien gij niet gelooft, voorwaar, gij wordt niet bevestigd.

_   
In Js.07:09 is emoena vertaald door bevestigd, maar betekent hier ook geloven.

Hbr.11:01-   
Het geloof nu is de zekerheid der dingen die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet (…).   
  

De zekerheid der dingen is de nogal vrije vertaling van het Griekse woord hypostase, dat feitelijk betrekking heeft op de zijnsorde en de hiërarchie van alle zijnden aangeeft. Het hoogste was het Ene, daarna kwam de Geest en daarna de Ziel. Laatste stroomde over in de concreta, de stoffelijke wereld. Het hele proces van afdaling richting stof noemt men emanatie.
De conclusie is dat het niveau waarop de gelovige zich bevindt, bepalend is voor zijn geloof. En hoe hoger dit niveau, des te meer geloof overgaat in zekerheid.

Rm.04:16-    
Daarom is uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nage­
slacht, niet alleen voor wie uit de wet, maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn, die de
vader van ons allen is, gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld -voor het aangezicht van die God in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept.

De onbewust Zijnden kunnen slechts geloven in en hopen op een God (JHWH, de Zijnde).

1Pt.01:06-    
(…) verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei
verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus. Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben, in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij verheugd u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen.

De echtheid van het geloof omvat het geloof in de Werkelijkheid  te Zijn. Het vergankelijke goud staat lijnrecht tegenover de onvergankelijkheid van het Zijn. Christus (de Zijnde) is zintuiglijk niet waar te nemen. Het einddoel van het geloof is de realisatie van het zielsaspect (het Hoger Zelf of de bewust Zijnde).

Ga naar hoofdstuk V »